Aansprakelijkheid jegens vrijwilligers
De vraag of er pseudo-werkgeversaansprakelijkheid kan bestaan jegens vrijwilligers, is in 2017 door de Hoge Raad beantwoord [1].
Wat was er aan de hand?
Het ging in die zaak om een vrijwilliger die lid was van een klusgroep van een parochie en in dat kader werkzaamheden uitvoerde. Met medeweten en goedkeuring van het parochiebestuur zou de vrijwilliger op een dak verlichting plaatsen. Hij viel daarbij naar beneden en liep hierdoor letsel op. De vrijwilliger stelde daarop de parochie op grond van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk als pseudo-werkgever.
Wat volgt uit artikel 7:658 lid 4 BW?
Artikel 7:658 lid 4 BW bepaalt: “Hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.”
Wanneer valt een persoon onder het beschermingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW?
De Hoge Raad heeft in een eerder arrest uit 2012 al vastgesteld aan de hand van welke maatstaven beoordeeld dient te worden of een partij binnen het beschermingsbereik van dit artikel valt [2].
De Hoge Raad heeft in dat arrest vooropgesteld dat de wetgever de bedoeling heeft gehad bescherming te bieden aan personen die zich in een soortgelijke positie bevinden als een werknemer. Voor toepassing van art. 7:658 lid 4 BW is dan ook bepalend of de persoon die de werkzaamheden verricht voor zijn veiligheid afhankelijk is van de opdrachtgever.
Of bepaalde werkzaamheden onder het beschermingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW vallen, hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval, zoals de feitelijke verhouding tussen betrokkenen, de aard van de verrichte werkzaamheden, de mate waarin de opdrachtgever - al dan niet door middel van hulppersonen - invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s.
Kunnen vrijwilligers onder het beschermingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW vallen?
In het arrest uit 2017 overweegt de Hoge Raad dat vrijwilligerswerk niet is uitgesloten van het beschermingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW. Voor de vraag of een vrijwilliger onder dit beschermingsbereik valt, is bepalend of degene die de werkzaamheden verricht, zich bevindt in een met een werknemer vergelijkbare positie en daarom aanspraak heeft op dezelfde door de werkgever in acht te nemen zorg.
Terug naar het lid van de klusgroep van de parochie
De Hoge Raad volgt het oordeel en de overwegingen van het hof, dat de parochie jegens het lid van de klusgroep aansprakelijk is voor de door hem geleden schade. Aan dit oordeel heeft het hof ten grondslag gelegd dat de parochie een bedrijf uitoefent, het lid van de klusgroep zijn werkzaamheden in de uitoefening van dat bedrijf uitvoerde en dat de parochie de werkzaamheden ook door eigen werknemers had kunnen laten verrichten. Niet in geschil was namelijk dat de parochie enkele werknemers in dienst had. De klacht van de parochie in cassatie, dat de werkzaamheden nimmer door die werknemers zouden zijn uitgevoerd, doet niet ter zake. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de parochie er wel voor had kúnnen kiezen de werkzaamheden te laten uitvoeren door een werknemer. Dat is bepalend.
Valt een vrijwilliger altijd onder het beschermingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW?
Eind 2021 heeft de Hoge Raad in een arrest verduidelijkt dat vrijwilligers niet altijd een beroep kunnen doen op artikel 7:658 lid 4 BW [3].
Wat was er aan de hand?
In die kwestie ging het om een vrijwilliger die betrokken was bij projecten van de plaatselijke dorpsgemeenschap. De organisatie verliep via een rechtspersoon, een stichting. Er zou een kerstboom in het centrum worden opgezet. De vrijwilliger is de boom ingeklommen om een touw te bevestigen, is daarbij gevallen en heeft hierdoor letsel opgelopen. De vrijwilliger heeft de organisatie aangesproken.
Geen bescherming van artikel 7:658 lid 4 BW
In deze kwestie kwam de Hoge Raad tot het oordeel dat er voor deze vrijwilliger geen beroep mogelijk was op artikel 7:658 lid 4 BW. Bepalend was dat de organisatie uitsluitend te maken had met vrijwilligers, dat de vrijwilligers niet verplicht waren om enige werkzaamheden uit te voeren omdat er geen overeenkomst van opdracht bestond, dat de organisatie geen zeggenschap had over de uitvoering van de werkzaamheden en dat de activiteiten van de organisatie geen beroepsmatig karakter hadden.
Het verschil tussen de zaak van de parochie en die van de dorpsgemeenschap met de kerstboom, is dat de activiteiten van de parochie in feite als beroepsmatig werden aangemerkt. In de procedure voor het hof had de parochie zichzelf vergeleken met een scoutingvereniging. Daar ging het hof niet in mee, nu de parochie had erkend dat zij inkomsten genereert door het verlenen van diensten en het verhuren van onroerend goed en dat zij werknemers in dienst had. Daarmee kon de parochie niet worden gelijkgesteld aan een organisatie die volledig uit leden bestaat en waarbij geen sprake is van enige gezagsverhouding. De Hoge Raad liet dat oordeel in stand.
Conclusie
Of een vrijwilliger valt onder het beschermingsbereik van artikel 7:658 BW hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Maatgevend is of de vrijwilliger werkzaamheden uitvoert in de uitoefening van het bedrijf van de klant. Het moet dan gaan om werkzaamheden die ook door werknemers hadden kunnen worden uitgevoerd. Uiteindelijk gaat het erom wie zeggenschap heeft over de werkzaamheden en wie invloed heeft op de omstandigheden waaronder wordt gewerkt en wie dus een zorgplicht heeft voor een veilige werkomgeving.
Voor de praktijk
Dat de klant geen werknemers in dienst heeft, betekent niet dat er geen risico bestaat voor werkgeversaansprakelijkheid. Naast het risico op werkgeversaansprakelijkheid jegens ingeleende zzp’ers, kan er ook een risico bestaan voor pseudo-werkgeversaansprakelijkheid jegens vrijwilligers.
[1] Hoge Raad 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3142 (Parochie H.H. Vier Evangelisten)
[2] Hoge Raad 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0616 (Allspan).
[3] Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1953.
Auteurs
Niek Borm en Marloes Horstman, JPR Advocaten