Je zou op het eerste gezicht kunnen aannemen dat dit klopt. Zeker als we kijken naar de wetgeving, artikel 19 Reglement Verkeersregels en verkeerstekens (RVV):
De bestuurder moet in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.
Praktijk
In de praktijk, zo blijkt uit de rechtspraak, ligt deze kwestie enigszins genuanceerder. Wanneer een bezitter van een voertuig aan de achterzijde wordt aangereden, dan zal de benadeelde moeten aantonen dat het achteropkomende voertuig zich niet heeft gehouden aan verplichting uit artikel 19 RVV. Daarvoor zal duidelijk moeten zijn, wat zich precies heeft afgespeeld.
Voorbeeld: remmen voor dieren
We kennen allemaal het voorbeeld van een automobilist die een noodstop uitvoert om te voorkomen dat jonge eendjes worden overreden. Als dat gebeurt op de autosnelweg, ligt het voor de hand om aan te nemen dat een achteropkomende bestuurder hier niet op bedacht had behoeven te zijn. Gebeurt dit in de bebouwde kom, in een stad of dorp, dan kan van de achteropkomende bestuurder worden verwacht dat hij daar wel rekening mee had moeten houden.
De toedracht moet duidelijk zijn; wat is er gebeurd?
Wanneer uit het schadeformulier blijkt dat bij een kop-staart botsing geen bijzondere omstandigheden hebben plaatsgevonden, een constante snelheid van de voorligger bijvoorbeeld, dan kan worden aangenomen dat de achteropkomende automobilist niet voldoende afstand heeft gehouden.
Als we het hebben over het remmen voor dieren is het van belang om te weten waar de aanrijding plaatsvond, binnen- of buiten de bebouwde kom, daarnaast spelen ook de weersomstandigheden en daglicht of duisternis een rol. Remmen voor dieren is niet verboden, sterker nog, als het een groot dier betreft, een hert of iets dergelijks , dan kan remmen pure noodzaak zijn.
Voorbeeld: motorfiets op de snelweg
De remmen van een motorfiets slaan vast op de middelste baan van een snelweg en er is geen beweging meer in te krijgen. De motorrijder zet de motor op de standaard en rent snel naar de vluchtstrook. Een achteropkomende automobilist ziet de motor te laat en klapt op de motorfiets. Beide voertuigen zijn total loss. De motorrijder stelt de automobilist aansprakelijk en eist vergoeding van de schade. Hij kon immers zijn auto niet tijdig tot stilstand brengen. Daarbij stelt de motorrijder dat de automobilist zich liet afleiden door hem, de rennende motorrijder, op de vluchtstrook. Daarnaast konden andere auto’s wel tijdig uitwijken
De automobilist vindt dat hem geen verwijt treft. Hij hoefde slechts rekening te houden met obstakels die men kan en behoort te verwachten. Hij reed met de verkeerstroom mee met een toegestane snelheid van 120 km per uur en plotsklaps week de voor hem rijdende auto uit naar links, vervolgens zag hij de motorrijder rennen en botste vervolgens op de stilstaande motorfiets.
De rechter bepaalde dat het feit dat de aanrijding heeft plaatsgevonden niet mee brengt dat dus de wettelijke plicht (van artikel 19 RVV) is geschonden. Het feit dat andere auto’s voor de automobilist wel konden uitwijken, betekent niet dat de betrokken bestuurder dat ook kon. De omstandigheid dat andere voertuigen de stilstaande motor wel hebben kunnen ontwijken, is daarvoor niet voldoende nu die andere voertuigen wellicht geen voorliggers op korte afstand hadden. Het feit dat hij keek naar de motorrijder die over de vluchtstrook liep, kan ook niet leiden tot aansprakelijkheid van de bestuurder. Iedere automobilist zou in de gegeven omstandigheden zijn aandacht tijdelijk verleggen naar de zijkant van de weg. Hier werd de aansprakelijkheid van de automobilist dus niet aangenomen.
Conclusie
Met andere woorden: Bij de beoordeling van aansprakelijkheid bij kop-staart botsingen is het van belang dat de toedracht van het ongeval vaststaat. Een uitgemaakte zaak is het zeker niet.
Auteur
Hans van der Wouden, Senior specialist verzekeringstechniek